De minimale rendementsgarantie of WAP-garantie is het minimale rendement dat de werkgever volgens de Wet op de Aanvullende Pensioenen (WAP) verplicht moet garanderen tot uitdiensttreding of pensionering op de werkgevers- en werknemersstortingen in een groepsverzekering van het type vaste bijdragen (‘Defined Contribution’) en cash balance. De WAP legt deze verplichting op aan de inrichter van de groepsverzekering, lees de werkgever, en niet aan de pensioeninstelling. Indien het rendement van de verzekeraar ontoereikend is, zal de werkgever het verschil dus uit eigen zak moeten bijpassen.
In een groepsverzekering van het type vaste prestatie (‘Defined Benefit’) geldt deze minimale rendementsgarantie enkel op de werknemersstortingen en dient de werkgever ervoor te zorgen dat de reserves volgens wettelijke regels toereikend zijn in functie van de beloofde prestatie.
Tot vóór 2016 bedroeg deze minimale rendementsgarantie een vast percentage, namelijk 3,25% op de stortingen van de werkgever en 3,75% op de stortingen van de werknemer. Sinds 1 januari 2016 is deze rendementsgarantie jaarlijks variabel en wordt deze bepaald door de Nationale Bank van België op basis van het gemiddelde percentage van de Belgische OLO’s op 10 jaar, met een minimum van 1,75% en een maximum van 3,75%. Dit geeft als resultaat dat sinds 2016 de wettelijke minimale rendementsgarantie of WAP-garantie 1,75% bedraagt, zowel op werkgevers- als op werknemersstortingen.
De rendementsverplichting van de werkgever in de groepsverzekering is tweeledig:
- Op de werkgeversstortingen moet de werkgever een minimumrendement van 1,75% op de gestorte premies voor het pensioendeel waarborgen, na aftrek van een maximum van 5% kosten en van eventuele risicopremies. Binnen de eerste 5 jaar mag de kapitalisatie tegen 1,75% evenwel vervangen worden door de aan de spilindex gekoppelde indexering, gebaseerd op de gezondheidsindex van de consumptieprijzen, indien die een lager resultaat oplevert.
- Op de werknemersstortingen moet de werkgever een minimumrendement van 1,75% op de gestorte premies waarborgen, zonder aftrek van kosten en na aftrek van eventuele risicopremies.
Enkel op de werknemersstortingen moet het verplichte minimumrendement op elk ogenblik collectief gefinancierd zijn. Een tekort op de werkgeversstortingen moet echter niet te allen tijde gefinancierd zijn, maar dient enkel aangezuiverd te worden in de volgende situaties:
- voor de individuele aangeslotene bij pensionering;
- voor de individuele aangeslotene bij een uittreding die gepaard gaat met een transfer van de reserves;
- voor alle aangeslotenen bij de collectieve stopzetting van de pensioentoezegging.
De meeste verzekeraars berekenen minstens één keer per jaar of de groepsverzekering al dan niet voldoende gefinancierd is ten opzichte van de minimale rendementsgarantie. Een tekort op de werknemersstortingen wordt steeds onmiddellijk opgevraagd, maar ook in geval van een tekort op de werkgeversstortingen vraagt de verzekeraar vaak een bijfinanciering aan de werkgever, evenwel rekening houdend met het saldo van het financieringsfonds.
Zoals hierboven reeds gemeld, is de werkgever niet verplicht om een tekort op de werkgeversstortingen onmiddellijk bij te financieren. Indien hij dit niet doet, zal op de pensioenfiches van de aangeslotenen echter vermeld worden dat het financieringsniveau van hun groepsverzekering geen 100% bedraagt. Om die reden kiezen werkgevers er soms toch voor om de groepsverzekering te allen tijde te financieren tot op het niveau van de minimale rendementsgarantie, hoewel zij daartoe dus niet wettelijk verplicht zijn.
In de praktijk zien we dat uw bedrijfsrevisor in veel gevallen het financieringsniveau van uw groepsverzekering (op basis van de berekeningen van de verzekeraar) opvraagt. Hij kan dan bijvoorbeeld oordelen dat de bijfinanciering van een tekort niet onmiddellijk nodig is, maar dat hiervoor wel best een boekhoudkundige provisie aangelegd wordt.